Ronde Tafel Sessie: brand!

Brand. Een fenomeen waar we liever niet aan denken. Toch heeft iedereen volgens de statistieken eens in de dertig jaar ‘recht op brand’. Maar hoe is het eigenlijk gesteld met de brandveiligheid van gebouwen in Nederland? We vragen het een groot aantal experts uit de wereld van brandpreventieve maatregelen tijdens een Ronde Tafel Sessie met als thema brand. Daarbij hebben we Martijn Janson uitgenodigd, adviseur van veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, die als ervaringsdeskundige nog wat extra kolen op het vuur gooit. De sessie is ook op beeld vastgelegd.

Bij het bepalen van de brandveiligheid van een gebouw spelen een groot aantal factoren een rol. Denk aan de bouwkundige aspecten zoals de draagconstructie, de compartimentering en de vluchtwegen, maar ook de brandbeveiligings- en brandbestrijdingsinstallaties, doorvoeringen, et cetera. Johan Bijvank: “Hoe het daarmee is gesteld? Ik denk niet goed in de zin van dat het allemaal perfect is. De afgelopen decennia is er wel een enorme kwaliteitsgroei gaande van de bewustwording op het gebied van brandveiligheid, maar we zijn er nog lang niet.” Jeroen Wijntjes is iets kritischer: “Ik heb het vermoeden dat er eerst iets vreselijks moet gebeuren, voordat er daadwerkelijk actie komt. Het zou eigenlijk andersom moeten zijn.” Johan Bijvank: “Bij de bekende rampen, zoals in Volendam, Enschede en op Schiphol, zat het probleem niet in de constructie of bij de installaties, maar in het feit dat er tijdelijk iets was gemaakt wat onverstandig was. Deze rampen hebben wel voor een stukje bewustwording gezorgd in ons land. Zeker doordat wij als professionals daar ook voortdurend op blijven hameren.”

Van links naar rechts: Jeroen Wijntjes (Isolectra), Hubrecht Murre (Mulcol International BV), Johan Bijvank (Promat), Casper Bontenbal (Isolectra), Rob Steures (Hemmink), Jeroen Schipper (Hemmink), Martijn Janson (Brandweer), Marcel Herssevoort (Attema BV) en Bernhard Bakker (Technoship).

Deregulering
Martijn Janson onderschrijft dat met name in de toeleverende sfeer een bewustwordingsvergroting heeft plaatsgevonden de afgelopen jaren. “Maar,” zegt hij, “aan het vergunningsproces en de wijze waarop de wetgever erin staat, schort toch wel het een en ander. Het Bouwbesluit stelt eigenlijk maar twee uitgangspunten: buiten de brandruimte mogen geen slachtoffers vallen en de buren mogen er geen last van hebben. Punt. Het is in de praktijk al een heel gevecht met projectontwikkelaars en opdrachtgevers om überhaupt dat 5,5-je van het Bouwbesluit te halen. Laat staan dat ze verder denken over de continuïteit van een gebouw als gevolg van een brand. Daarin is nog een behoorlijke slag te maken. En dat laat de overheid aan de markt over.” Volgens Rob Steures is de bewustwording op het gebied van brandveiligheid in Den Haag ook te laag. “Het Bouwbesluit is al verouderd op het moment dat het wordt ingevoerd. Het Bouwbesluit waar we nu mee te maken hebben, is in 2008 geschreven en werd in 2012 pas goedgekeurd. Je loopt dus altijd achter de feiten aan. Bovendien laat het ook ruimte voor interpretatie; er zijn vele grijze gebieden.” De wetgever staat er anders in, benadrukt Martijn Janson. “De afgelopen vier regeerperiodes was dereguleren het devies; ‘zoveel mogelijk aan de markt overlaten’. Dat zie je terug in de wetgeving, in nieuwe normen,… De brandweer als overheidsinstantie heeft in de toekomst minder directe invloed op bouwplannen. Dat maakt de discussie soms wel erg lastig. Als brandweer hebben we er juist belang bij dat een gebouw brandveilig is. We moeten immers ook het gebouw in als het misgaat. Mede om die reden is er voor iedereen die betrokken is bij brandveiligheidsproducten een belangrijke rol weggelegd om de bewustwording bij de eindgebruiker tussen de oren te krijgen.”


Verleiden
Martijn Janson durft gerust de stelling aan dat een gebouweigenaar meer moet doen aan brandveiligheid dan het Bouwbesluit initieel stelt. “Alleen dan is de kans groter dat de brandweer daadwerkelijk iets kan betekenen en men een pand niet direct al als verloren moet beschouwen.” Het kernwoord is inderdaad bewustwording, meent ook Jeroen Schipper. “Het voorbeeld van het 5,5-je is heel treffend. Ga je kind bijvoorbeeld maar eens uitleggen dat een 5,5 niet voldoende is. Je krijgt waar je om vraagt. Als je gaat belonen op een 5,5, dan krijg je een 5,5. En dat is het gevaar. Nederland bouwt zo slecht als mag en niet zo goed als kan. De uitdaging zit hem in het verleiden van de gebouweigenaar. Want, als je gebouw minder afbrandt, heb je minder schade.” Martijn Janson kan dat als geen ander beamen. “We hebben twee manieren van inzet: offensief en defensief. Offensief betekent dat we voldoende slagkracht hebben om de brand te doven. Dus als de gebouweigenaar ervoor zorgt –met geschikte brandpreventiemaatregelen – dat de brand maar klein genoeg blijft, kunnen wij de brand doven. Loopt de brand na de eerste paar minuten al uit de klauwen, dan zijn wij veelal niet in staat om daar zo snel potentieel tegenover te zetten.”


Normen
Volgens Casper Bontenbal is de oorzaak van het gebrek aan brandpreventiemaatregelen in een gebouw ook te wijten aan een stukje onbekendheid. “De verschillende maatregelen die je kunt nemen ten aanzien van de brandveiligheid hebben elk eigen normen. Er is bijna niemand die van al die normen verstand heeft. Het zijn er niet alleen heel veel, maar vele normen zijn ook nog voor interpretatie vatbaar. Je zal dus echt experts moeten inschakelen.” Daar komt nog bij dat normen niet openbaar toegankelijk zijn, zegt Martijn Janson. “Je moet ervoor betalen om de inhoud waaraan je moet voldoen te lezen. Dat is natuurlijk hoogst opmerkelijk.” Volgens Bernhard Bakker mag dat officieel ook niet. NEN normen zouden vrij beschikbaar moeten zijn. Ze worden immers betaald door de overheid.” Jeroen Wijntjes resumeert: “Als leek ben je dus afhankelijk van een partij die er wel voor heeft betaald en op de hoogte is. Tenminste daar ga je vanuit. Best riskant eigenlijk.” Johan Bijvank: “Wél gratis en tevens een handig hulpmiddel is het handboek van Brandveilig Bouwen Nederland (BBN), samengesteld met de brandweer en de vereniging van bouw- en woningtoezicht. Per onderdeel van het gebouw bevat het handboek een checklist, zodat je vrij eenvoudig kunt beoordelen of een gebouw voldoet aan de regels voor brandveiligheid en het brandveilig gebruik. Een handige checklist in het oerwoud aan regelgeving.”


Imago
Jeroen Wijntjes trekt een voorzichtige conclusie dat brandveiligheid gerelateerd is aan het budget. “Dat begint al bij het betalen voor inzage in de normen, maar ook in de mate waarin je een gebouw brandveilig wilt maken. Zestig minuten brandwerend vraagt een hogere investering dan dertig minuten, dus hoever wil/kan je gaan?” Hubrecht Murre: “Dat is ook de reden dat het merendeel zich beperkt tot de ondergrens van het Bouwbesluit, het kost anders teveel geld. En die investering is vaak niet zichtbaar.” Johan Bijvank vult aan: “Als je op die manier redeneert, is het Bouwbesluit inderdaad het eindpunt, terwijl het juist het beginpunt zou moeten zijn. Er zij twee grote motivaties voor een brandveilig gebouw. Het eerste is voldoen aan de regelgeving, wat veelal resulteert in een afbrandscenario en het tweede is risicomanagement. Gelukkig speelt dat laatste een steeds grotere rol, waarbij imagoschade een belangrijke drijfveer is.” Casper Bontenbal maakt een treffende vergelijking met de auto-industrie. “Autofabrikanten nemen bewust maatregelen om auto’s veiliger te maken, omwille van hun imago. Nu zijn zeven airbags de standaard, over tien jaar zijn het er misschien wel twintig of zien we weer hele andere maatregelen. Dat is wat we in de bouw missen. We moeten de bouwbranche stimuleren om naar het hogere niveau te gaan in plaats van op dat lage niveau te blijven hangen.”


Perverse prikkel
Martijn Janson: “In aanvang gaat het in de bouw altijd maar om één ding; zo snel mogelijk de vergunning krijgen tegen een zo laag mogelijke bouwprijs. Dat is de enige motivatie die er in het bouwproces zit. De beloning van ‘ik doe het beter dan de ander’, die is er niet. Want dan ben je duurder. En zeker in de Europese aanbestedingsmarkt val je door de mand. Een hele perverse prikkel die we hebben.” Jeroen Schipper: “Het is ook niet zichtbaar, je voelt het niet. Je kunt niet zeggen van ‘ik loop nu een gebouw binnen met brandkeurmerk drie sterren’.” Volgens Johan Bijvank heeft het ook te maken met ons veiligheidsbewustzijn. “In het verkeer vallen jaarlijks zo’n zeshonderd slachtoffers en een paar duizend gewonden. Het is eigenlijk bloedlink. Als je nooit een brand hebt meegemaakt, ben je er niet bewust mee bezig.” Jeroen Wijntjes kan dat onderschrijven: “Vorig jaar zijn er zeventig mensen overleden aan de gevolgen van een brand, waarvan het merendeel in woningen. Vergeleken met het aantal auto-ongelukken is het dus minder prangend voor de meeste mensen.” Helaas is dat de realiteit, stelt Martijn Janson. “Mensen zijn zich absoluut niet bewust van wat een brand kan veroorzaken, zeker in de private sfeer. Als je een inbreker op bezoek krijgt, is je geld weg, er worden wat sieraden en elektronica meegenomen, en hij is vertrokken. Een brand vaagt je hele bestaan uit. De personen worden gered, maar ze hebben in feite helemaal niks meer. Dat is de situatie die wij vaak aantreffen.” Marcel Herssevoort: “Vaak zie je dat mensen na een inbraak pas maatregelen nemen. Omdat een brand (gelukkig) zo weinig voorkomt, speelt ook dat minder.”


Extra stimulans
Volgens Jeroen Wijntjes zou er juist een stimulans moeten zijn om wél te investeren in het brandveilig maken van een gebouw. “Door net iets extra’s te doen, scoor je een 7 in plaats van een 5,5-je. Het kan levens redden! En dat is onbetaalbaar.” Bernhard Bakker ziet daarin een belangrijke rol weggelegd voor verzekeringsmaatschappijen. “In de scheepvaart bijvoorbeeld is de bouw van een schip aan regels gebonden, zo ook het gebruik ervan. En daarin speelt de verzekeringsmaatschappij een grote rol. Als het een zeewaardig schip betreft, val je onder de IMO regelgeving en die is wereldwijd hetzelfde, ongeacht waar het schip is gebouwd. Ook brandveiligheid is een thema tot zelfs op niveau van materiaalgebruik en installatiewijze. Alles is vastgelegd en moet aan die verordening voldoen om überhaupt te mogen varen. In de bouw niets van dit alles. Brandveiligheid is altijd het ondergeschoven kindje.” Ook Marcel Herssevoort kan zich daar wel in vinden: “Je zou als verzekeringsmaatschappij een brandveilig gebouw kunnen belonen met korting op de premie.” Dat laatste wordt pas interessant bij hele grote gebouwen, meent Martijn Janson. “Bij woningbrand gaat de verzekering namelijk vrijwel altijd uit van een total loss van het bouwwerk. Het grote geld is te verdienen (lees: besparen) bij grote gebouwen en de industrie. Wat daarin ook weleens wordt vergeten is het belang van de continuïteit. Ja, bedrijven zijn verzekerd voor het pand, maar niet tegen weglopende klanten. Als je dat meeneemt in je kostenberekeningen is het juist interessant om te investeren in brandveiligheid. En dan moeten we inderdaad niet naar het niveau van wat de overheid stelt, die 5,5, maar een paar treden hoger.”


Scoren met veiligheid
We kunnen vinden dat de wetgeving aangepast moet worden en verzekeraars anders te werk moeten gaan, maar ik denk dat de uitdaging is om door te gaan met het verzorgen van trainingen, bewustwording te creëren en het ontwikkelen van passende producten, zegt Johan Bijvank. “Een auto moet volgens de wetgeving ook voldoen aan een (beperkt) aantal eisen. Toch wordt er gescoord met veiligheid. We gaan in gebouwen ook langzaam die kant op. Het bij de overheid neerleggen, heeft niet het gewenste resultaat gebracht. De uitdaging ligt dus vooral ook bij ons als leveranciers door niet alleen bewustwording te creëren maar ook passende producten te ontwikkelen.” Het nemen van brandpreventieve maatregelen begint volgens Hubrecht Murre bij de constructie. “De hoofddraagconstructie van een gebouw zal brandveilig ‘ingepakt’ of behandeld moeten worden, zodat het gebouw niet vroegtijdig bezwijkt door de hoge temperatuurontwikkeling als gevolg van een brand. Daarnaast dienen de sparingen en installatiedoorvoeringen bij brandscheidingen op de juiste manier brandwerend afgewerkt te worden. Dat geeft mensen voldoende tijd om te kunnen vluchten en de brandweer op zijn beurt de ruimte om veilig zijn werk te kunnen doen en het gebouw zo ver als mogelijk te redden.” Het mooie van de toepassing van een watermistsysteem daarbij is dat het de hele ruimte afkoelt, maar anderzijds de schade zo klein mogelijk houdt, vult Bernhard Bakker aan. “In tegenstelling tot een sprinklerinstallatie wordt niet alles drijfnat en onbruikbaar. Een watermistsysteem biedt een verkoelend effect, zowel voor de hele structuur van het gebouw als voor de vluchtende personen in het gebouw.”

CPR regulering
Bij een brand is het niet zozeer het vuur, maar vooral de rook die problemen veroorzaakt, stelt Marcel Herssevoort. “We treffen allerlei voorzieningen en compartimenteringen in een gebouw. De W- en E-installateur maken er vervolgens één grote gatenkaas van. Gaten die brandwerend afgedicht moeten worden. Specifiek voor de E-installateur zijn er nu ook brandwerende inbouwdozen die zelfs gedurende bepaalde tijd lucht- en rookdicht zijn. Ook bij rook van 200 graden Celsius.”

Over E-installaties gesproken, er heerst nogal wat onduidelijkheid over de CPR regulering in combinatie met stekerbare installaties. Casper Bontenbal maakt daar resoluut komaf mee: “Volgens de NEN 8012 moeten alle kabels in nieuwbouwprojecten in Nederland aan de CPR brandklassen voldoen, dus ook de stekerbare installaties, glasvezelkabels, et cetera. En daarin zijn eisen gesteld op het gebied van brandvoortplanting in de kabel, op gebied van rookontwikkeling, het ontstaan van giftige stoffen en vallende druppels uit leidingen. Op basis van de NEN 8012 wordt het risico ingeschat en bepaald welke kabel in welke klasse voor die locatie toegepast moet worden. Om brandvoortplanting te beperken is het belangrijk een brandveilige kabel te gebruiken.” De verwarring komt volgens Marcel Herssevoort door snoeren aan apparaten. “Ook dat is een kabel en valt niet altijd onder de CPR regulering.” Casper Bontenbal kan dat beamen maar voegt eraan toe: “Een kabel aan een apparaat mag volgens de NEN 8012 inderdaad afwijken van de CPR, maar alleen als deze binnen hetzelfde brandcompartiment blijft.”

Accubranden
Op het gebied van brand-/rookdetectie stelt het Bouwbesluit als minimale eis dat er een rookmelder hangt in de vluchtweg of op de gang van woningen. Het is volgens Jeroen Schipper een afspiegeling van de regelgeving vanuit de utiliteit en tegelijk de slechtste plek voor een melder. “Voordat een bewoner wordt gealarmeerd, kan het al te laat zijn. Zeker in een woning is het van belang dat er ook rookmelders hangen op de verblijfplaats van de bewoners, dus in de slaapkamer of in de woonkamer. Uit cijfers blijkt dat 50% van de branden ontstaat in de woonkamer en 19% in de slaapkamer.” Dat laatste gaat alleen maar toenemen als gevolg van ‘accubranden’ door slecht functionerende adapters van mobieltjes en tablets, verwacht Martijn Janson.



Kleurschakering
Jeroen Wijntjes vult aan: “In de eigen woning weten bewoners meestal snel te ontsnappen aan een brand, de route die men neemt is vaak bekend, maar bij kantoren, hotels of zorginstellingen is de vluchtroute lang niet altijd duidelijk. Een duidelijke en herkenbare signalering is dan van levensbelang, zoals een noodverlichting die werkt met een kleurschakering op basis van rood en groen licht. De vluchtweg wordt hierdoor duidelijk herkenbaar en de bewustwording van een calamiteit neemt toe. Het speciale rode licht optimaliseert het zicht onder rokerige omstandigheden. Je hebt dus altijd zicht, ook bij rook. De vluchtdeur en/of veiligheidstrappenhuis wordt uitgelicht met knipperende groene verlichting waardoor de vluchtroute beter zichtbaar, herkenbaar en eenvoudig te interpreteren is. Mensen volgen dan instinctief de juiste route.” Martijn Janson wil architecten uitdagen om noodtrappenhuizen niet meer te verstoppen maar juist in het design mee te nemen. “Veel aandacht gaat uit naar de uitstraling van de hoofdentree waarbij het noodtrappenhuis altijd het ondergeschoven kindje is en zoveel mogelijk wordt verstopt. Het is verboden toegang, behalve in een noodsituatie. Door juist het noodtrappenhuis onderdeel te maken van het design van de hoofdentree, neemt men misschien vaker de trap, is er sociale controle en weet je ook zeker dat de deuren openen in geval van nood.”

BIM model
Hoe vroeger een architect in aanraking komt met brandveiligheid, hoe eenvoudiger het meegenomen kan worden zonder afbreuk te doen aan het design én zonder dat het echt kostenverhogend werkt,” meent Martijn Janson. “Op moment dat brandveiligheid pas helemaal achteraan het proces aan bod komt, is het duur, wordt het gebouw er meestal niet mooier op en worden discussies altijd vervelend. Brandveiligheid wordt nog te vaak gezien als een bijproduct en daar moeten we vanaf.” Johan Bijvank verwacht dat BIM daarbij gaat helpen. “Elektriciteitsdozen, brandmanchetten,… alle installatietechnieken zitten helemaal in de haarvaten van de brandveiligheid.” Jeroen Schipper: “Door systematisch te ontwerpen via BIM worden ‘overtredingen’ inderdaad per definitie sneller gezien.” Het biedt bovendien ook een extra handvat bij inspectie en onderhoud, zegt Marcel Herssevoort. “En zelfs voor de brandweer,” stelt Martijn Janson. “Ook wij zien de voordelen van een BIM model van het complete gebouw, mits de eindgebruiker dit model ook gaat gebruiken voor facility management. Het model moet immers wel actueel zijn en blijven. En dan zien wij zeker voordelen. De verkenningstijd gaat terug. We weten exact hoe we bij de brandhaard moeten komen en kunnen veel sneller handelen.” Marcel Herssevoort tot besluit: “De boodschap naar de installateur luidt dan ook: neem je verantwoordelijkheid en je kan er nog wat extra mee verdienen ook!”