Ronde Tafel Sessie: passieve brandveiligheid

Het thema passieve brandveiligheid in gebouwen stond dertig jaar geleden nog helemaal niet op de agenda. De laatste jaren gaat er gelukkig steeds meer aandacht naar uit, al is van een ‘hot topic’ nog altijd geen sprake, getuige de diverse rampen die zich ieder jaar weer voltrekken. Samen met een aantal passieve ‘brandgoeroes’ bespreken we in deze Ronde Tafel Sessie de uitdagingen waar de markt voor staat om te komen tot gezonde en veilige gebouwen.

Bewustwording
Hoe is het gesteld met de brandveiligheid in gebouwen? Ingrid Heffels van Dijkoraad-Viavesta heeft nog nooit een gebouw gezien dat 100% brandveilig is. “Naar doorvoeren wordt pas de laatste tien jaar gekeken. Ideeën over afdichtingen en brandwerend bekleden is vooral voortschrijdend inzicht. Het leeft nu wel bij gebouweigenaren, maar we zijn er nog lang niet.” Dat kan ook Louis Cleef van Rockwool beamen: “We merken dat gebouweigenaren naar aanleiding van recente branden, zoals de Grenfell Tower in Londen, aan de bel trekken omdat ze gewoon niet weten welke brandveiligheidsvoorzieningen zijn getroffen. Begin eerst met dossiervorming, dan volgt het bewustzijn vanzelf.” Larson van Dijk van James Hardie vergelijkt het met de bewustwording van de plastic soep. “De verzameling plastic in zee werd aanvankelijk zwaar onderschat en gezien als een ‘ver-van-mijn-bed-show’. Dat zie je nu ook gebeuren in gebouwen: we hebben te maken met een enorme toename van het gebruik van composiet-kunststofachtige materialen. Niet alleen in de zin van afwerking en inrichting, maar ook in complete geveldelen, isolatiematerialen, et cetera. Dat brengt verstrekkende gevolgen met zich mee. Naast brandwerendheid zullen we ook moeten kijken naar scenario-afhankelijke situaties, zoals rookontwikkeling en druppelvorming.” Volgens Paco Ariza Lora van Rockwool begint dat al bij gebreken in het Bouwbesluit. “Dat laat heel erg te wensen over als het gaat om rookontwikkeling.” Jan Koster van Oryx stelt het nog scherper: “Geen enkele vluchtweg voldoet aan het rookgetal. Bij technisch isolatiemateriaal gaat het al mis. Daar wordt niet op gecontroleerd, er is geen handhaving. Sterker nog, men heeft er geen idee van.”

Controle
Over controle gesproken, Joost van Liempt van Walraven komt met een opmerkelijk voorbeeld: “Bij de recente verbouwing van de school van mijn dochter kwam aan het licht dat men vijftien jaar geleden tijdens de bouw was vergeten de brandwerende voorzieningen aan te brengen. Elke dag gaan hier 900 leerlingen naar binnen en niemand heeft bij het verstrekken van de verbruiksvergunning de moeite genomen om te controleren of het pand voldoet. Werkelijk schrikbarend!” Volgens Paco Ariza Lora mist inderdaad een stukje controle en zou ook het Bouwbesluit meer duidelijkheid mogen verschaffen. “Er worden nu oogluikend materialen met rookklasse S3 toegepast, terwijl het Bouwbesluit S2 voorschrijft. Dat komt door de ‘ontsnappingsclausules’ in het Bouwbesluit; laten we vooral niet duidelijk zijn!”

Economisch delict
Davy Krijnen van Attema: “Uit recente cijfers blijkt dat steeds meer ouderen omkomen door een brand. Dat is het gevolg van de soepele regelgeving voor oudere gebouwen in combinatie met het langer thuis blijven wonen. Oudere gebouwen hoeven alleen maar te voldoen aan het bij rechtens verkregen niveau wat soms lager ligt dan voor nieuwbouw. Dat is onvoldoende als het gaat om minder zelfredzame personen.” Jan Koster kan zich daar wel iets bij voorstellen. “Het is een ingecalculeerd risico. Wat ik wel vind, is dat als er voorzieningen worden getroffen, hierop gecontroleerd moet worden. Wat stelt een richtlijn voor als er niet gehandhaafd wordt? We hebben allemaal mooie regels voor passieve brandpreventie, maar wat gebeurt er aan handhaving? Niets. Daar zit het grootste lek. We zoeken bewust het randje op en de pakkans is nihil. Er staan bovendien geen sancties op.” Louis Cleef ziet dat anders: “Volgens de wet is het een economisch delict als niet aan de regelgeving wordt voldaan.” Ingrid Heffels vult aan: “Het is ook de eigen verantwoordelijkheid.” Larson van Dijk: “Bij de invoering van de laatste versie van het Bouwbesluit in 2012 werd bewust de verantwoordelijkheid terug aan de markt gegeven. Er werd gesteld dat de Nederlandse bouwmarkt deskundig en volwassen genoeg is om te komen tot een gezond ontwerp. Het tegenovergestelde blijkt waar.”

Slim en sluw ontwerpen
De wil om het goed te doen, kan volgens Johan Bijvank van Promat alleen maar gestimuleerd worden door een hele strikte handhaving of door een aansprakelijkheidsstelling, zodanig dat gebouweigenaren hun verantwoordelijkheid wel móeten nemen. “Dat laatste is er helemaal niet in ons land, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Amerika.” Joost van Liempt: “Wat gaat er dan anders in bijvoorbeeld Duitsland? Daar wordt wel degelijk geld uitgegeven voor een juiste brandscheiding. Ze opteren liever nog voor een klasse hoger dan dat ze op het randje balanceren.” Johan Bijvank: “Duitsers hebben een andere manier van bouwen waarbij net als in België de architect het hele project beheert en verantwoordelijk is voor het eindresultaat. Ze zijn bovendien wat gezagsgetrouwer.” Larson van Dijk kan dat bevestigen: “De Duitser heeft in de basis een collectiever gevoel om robuust te bouwen. In Nederland is men heel goed in het slim en sluw ontwerpen. Dat resulteert in een gebouw dat voldoet aan het minimaal noodzakelijke.”

Volgens Sliman Azougagh van Mulcol International wordt er te laat in het bouwproces nagedacht over brandveiligheid, hier zou in de ontwerpfase al meer rekening mee gehouden moeten worden. “Wanneer dit onderdeel aan de orde komt is er vaak te weinig budget voor waardoor het lastig wordt aan alle eisen te voldoen.” Volgens Jan Koster is er wel een stijgende lijn zichtbaar ten aanzien vanbrandveiligheid. “Dertig jaar geleden deden we helemaal niks. In de fase waarin we nu zitten, is er een besef gekomen dat brandpreventie belangrijk is. Het moment waarop het ook optimaal uitgevoerd gaat worden, zal nog wel een paar jaar duren.”

Gezonde gebouwen
Louis Cleef ziet nog een andere ontwikkeling die mogelijk kan bijdragen aan het bewustzijn. “Tijdens een bijeenkomst over gezonde gebouwen werd verteld dat het treffen van maatregelen op het gebied van comfort, veiligheid en gezondheid in gebouwen de waarde met 7% doet stijgen. Aan de andere kant, wat er nu gebeurt in Engeland, is dat een gebouw omwille van een verkeerde gevelbeplating of isolatie aanzienlijk in waarde daalt. Verzekeraars en met name hypotreekverstrekkers willen niet het risico lopen dat ze gebouwen voortijdig moeten afschrijven.” Johan Bijvank: “Men is nu inderdaad op zoek naar economische drivers.” Er zijn wel bedrijven die heel bewust bezig zijn met passieve brandpreventie, weet Jan Koster. “Ikea is daar een goed voorbeeld van.” Louis Cleef: “Dat komt omdat ze veel vastgoed hebben. Statistisch gezien hebben zij ook meer kans op een brand. Alle investeringen die ze doen zijn daar op gebaseerd. Het Bouwbesluit daarentegen is puur gericht op het vluchtveilig zijn van gebouwen, niet op de continuïteit van een gebouw.” Logisch ook, meent Johan Bijvank. “In de bouwregelgeving kan de overheid alleen maar zorgdragen voor de veiligheid van mensen (en dieren). De overheid gaat zich nu en nooit niet bemoeien met de continuïteit. Dat is namelijk het ondernemersrisico.”

Imagobuilder
Des te urgenter dus dat brandveiligheid tussen de oren komt van íedere gebouweigenaar, benadrukt Jan Koster. “De eigenaar is persoonlijk aansprakelijk. Dat besef ontbreekt nog in ons land. Of in ieder geval bij Nederlandse gebouweigenaren. Want als het vastgoed betreft van buitenlandse investeerders, dan zit het echt wel goed. Probeer maar eens iets in het Amstel Hotel te doen wat niet voldoet. Dat gaat echt niet lukken. Daar leeft kennelijk een andere bewustwording. Aan ons hier aan tafel om dát de markt duidelijk te maken.” Ingrid Heffels: “Dat begint al in het voortraject, door aan te geven dat voldoen aan het Bouwbesluit geen garanties geeft voor de bedrijfscontinuïteit. Beter is om een stap verder te gaan.” Door juist een stap verder te gaan, kan je het thema brandveiligheid bijvoorbeeld ook als marketingtool gebruiken, suggereert Davy Krijnen. “Zie het ook als een imagobuilder. Denk bijvoorbeeld aan een verzorgingstehuis waarin de brandveiligheid voor de bewoners wordt gegarandeerd door als zorginstelling geen genoegen te nemen met de minimale voorschriften qua brandveiligheid, maar voor het best of hoogst haalbare te gaan. Ook het thema ‘langer thuis wonen voor ouderen’ concentreert zich bijvoorbeeld vooral op technische hulpmiddelen en dienstverlening in verband met de beperkte mobiliteit van de bewoners, maar waarom wordt er zelden gekeken naar de brandveiligheid van de woning en hoe dit verbeterd kan worden? Een heel ander voorbeeld is een installateur die naast het aanleggen van de elektrotechnische installatie tevens voorziet in het brandwerend maken van deze installatie en alle doorvoeren. Door gebruik te maken van slimme, innovatieve producten kan een installateur zijn werk compleet en praktisch opleveren en hoeft niet alles steeds weer ‘dichtgesmeerd’ te worden door een brandwerend applicateur nadat er een kleine wijziging in bijvoorbeeld de bekabeling is geweest.”

Materiaalkunde
Het feit dat het (vaak) mis gaat, heeft volgens Larson van Dijk ook te maken met gebrek aan materiaalkennis. “De keuze voor materialen in bijvoorbeeld de (renovatie)gevel is vaak gestoeld op de energetische kwaliteit. Men heeft überhaupt geen idee meer wat het effect is van een opeenstapeling van materialen in een gebouw op de brandwerendheid. Er zit een missing link tussen het ontwerpen van een gebouw in relatie tussen het brandveilig kunnen zijn.” Volgens Larson is na de Tweede Wereldoorlog de basis gelegd voor het bouwkundig ontwerpen van de Nederlander. “Er moesten heel snel nieuwe woningen komen en materialen waren schaars. Men nam het niet zo nauw met de regelgeving. Dat staat nu weer te gebeuren als gevolg van de energieprestatie-eisen. We zijn wederom alles aan het afkalven om naar een minimaal noodzakelijk ontwerp te gaan, zonder de aspecten veiligheid en gezondheid ter harte te nemen.” Louis Cleef: “In de update van de EPBD (Europese richtlijn van energieprestatie van gebouwen) staat vermeld dat als je energiebesparende maatregelen treft in gebouwen dat de overheid moet stimuleren om na te denken over aardbevingsbestendigheid en brandveiligheid. Die twee zaken moet men met elkaar verenigen en integraal benaderen. Het is geen opgelegde eis, maar de overheid moet wél bewustwording creëren en sturen. Ik verwacht dat deze update in de nieuwe BBL Besluit Bouw en Leefomgeving terechtkomt vanaf 2021. Het probleem is echter dat de overheid de vorige EPBD nog nauwelijks heeft geïntroduceerd, laat staan de laatste update van 2018.” Johan Bijvank: “We moeten niet vergeten waar we vandaan komen, er zit wel een stijgende lijn in. De markt is volwassen aan het worden.”

Stay in place
Als we praten over toekomstige ontwikkelingen, oppert Louis Cleef het zogenaamde stay in place concept. “Met andere woorden: blijf in je appartement, in je gebouw. Zeker voor locaties waar mensen verblijven die minder zelf redzaam zijn, kan dat een oplossing zijn. Maar dan moet het gebouw een dusdanige brandveilige kwaliteit hebben (wanden, plafonds, vloeren, doorvoeringen) met een hele lage faalkans, waardoor wij met elkaar hier aan tafel die uitdaging voor de toekomst kunnen aangaan.” Paco Ariza Lora: “Als de mogelijkheid er is, waarom doen we het niet?” Louis Cleef: “Het is geen eis in het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit gaat uit van een volledige ontruiming van een gebouw.” Johan Bijvank: “Ik ben het wel met Louis eens dat we oplossingen moeten vinden voor de toenemende vergrijzing. De eisen in het Bouwbesluit gaan uit van een jonge en vitale doelgroep die zich eenvoudig kan verplaatsen.” Dat geldt ook voor kinderen, vult Larson van Dijk aan. “Tot en met de pubertijd kan je niet zelfstandig nadenken over hoe je jezelf moet redden.” Ingrid Heffels: “Voor de allerjongsten zijn er wel aanvullende regels, maar inderdaad niet voor leeftijden van 55 jaar en ouder. Wat dat betreft is een stay in place concept zo gek nog niet. Scheelt ook weer chaos en kostbare tijd voor de brandweer die niet hoeft te wachten totdat een heel gebouw is leeggestroomd.” Moet het niet een combinatie zijn van beide: stay in place en veilig kunnen vluchten, vraagt Sliman Azougagh zich af? Jan Koster: “Of het nu stay in place betreft of vluchten, dat is om het even. De compartimentering moet zodanig zijn ingericht dat de ruimtes rook- en brandwerend zijn. En dat ook de luchtbehandeling de rook niet aanzuigt, maar juist afzuigt.”

Fire engineering
Jan Koster constateert nog een andere uitdaging: fire engineering. “We kunnen alles goed rekenen, maar ook stuk rekenen. Wij als passieve brandgoeroes hier aan tafel hebben een haat-/liefdeverhouding met de wereld van sprinklerinstallaties. We moeten passieve en actieve brandpreventie juist als één systeem gaan zien in een gebouw. In de auto gebeurt dat ook: als de (actieve) techniek faalt, is er altijd nog de (passieve) kooiconstructie.” Johan Bijvank: “Dat heeft te maken met een stukje geschiedenis. De sprinklerinstallatie is niet expliciet voorgeschreven in het Bouwbesluit. Dat maakte dat zij enthousiast de markt probeerden te veroveren met soms verkeerde verwachtingen. Als je een sprinklerinstallatie toepast, zou je ruimer met de compartimentering kunnen omspingen. Dat is niet altijd waar. Alleen daarom al is een samenwerking met goede afstemming wenselijk.  En die samenwerking gaat er wel komen. Met dank aan BIM, een proces dat niet meer is te stuiten. De bouw is al aan het veranderen, aangewakkerd door de noodzakelijke verduurzaming van het proces. Brandpreventie zal een steeds belangrijkere positie verwerven. Het verlengt immers ook de verwachte levensduur van een gebouw.” En het verhoogt de waarde van een gebouw, herhaalt Larson van Dijk nogmaals.

Joost van Liempt: “Ook als het gaat om de duurzaamheid van de brandwerende materialen zelf worden er serieus stappen gemaakt. De verduurzaming van de samenleving zet allerlei processen in gang. Schaarste van grondstoffen dwingt fabrikanten om ecologisch verantwoorde keuzes te maken. Dat, in combinatie met het creëren van bewustzijn ook bij installateurs en applicateurs via trainingen en opleidingen, maakt dat ook zij een andere visie ontwikkelen ten aanzien van brandveiligheid. Ze komen niet om simpelweg een ‘gat’ te dichten, maar leveren een wezenlijk bijdrage aan het brandveilig(er) maken van een gebouw.”